Van 6 naar 36 ton opbrengst per hectare. En een inkomen dat ineens van zo’n € 1.000 per hectare in de min naar ruim € 4.000 per hectare in de plus schiet. Duizenden kleine boeren in Kenia varen wel bij een bijzondere investeringsstrategie van Agrico.
Hoe dan? Hieronder lees je een interview met Michel de Bruin (49), sinds september 2019 werkzaam als manager business innovation and development bij Agrico. De Bruin is een rasverteller, die vol enthousiasme urenlang kan verhalen over de buitenlandse activiteiten van Agrico en dan met name de activiteiten in landen in Afrika, Azië en Zuid-Amerika die zich nog volop aan het ontwikkelen zijn. Hij is één van de motoren van het initiatief.
Als je het hebt over stappen maken in duurzaam ondernemen - en dan bedoel ik écht stappen maken - dan moet je toch eens gaan kijken wat we doen in landen die nog volop in ontwikkeling zijn
Vanuit de aardappelwereld hoor ik positieve geluiden over jullie buitenlandse inspanningen aldaar. Wat kun je daar over vertellen?
‘Om te duiden wat we doen, moeten we even terug de geschiedenis in. Agrico richtte in 2012 Agrico East-Africa op om pootgoedexport naar én vooral de licentieteelt in dit gebied op gang te krijgen. Ik werkte destijds voor een bedrijf dat investeringsprojecten opstart en begeleidt in het buitenland. Zo schoof ik in 2013 aan tafel bij een consortium van Nederlandse agribusinessbedrijven, met plannen om lokale aardappelketens op te zetten in Afrika. Dat zou gebeuren met Agrico-rassen, dus Agrico, vertegenwoordigd door Jacob Mijnheer was een van de partijen aan tafel. Ze hadden mij uitgenodigd om het nieuwe beleid van Aid, Trade en Invest van de Nederlandse regering uit de doeken te doen. Ik was toen nog niet, maar sinds najaar 2019 dus wel in dienst van Agrico.’
Wat houdt Aid, Trade and Invest precies in?
‘Dat nieuwe beleid koppelt het stimuleren van handel en investeringen aan armoedebestrijding in ontwikkelingslanden. Vervolgens schetste de helaas veel te vroeg overleden Jacob Mijnheer van Agrico de plannen die het aardappelconcern had in Kenia. Wat hij vertelde en waar de Nederlandse regering heen wil, kon je gewoon een op een op elkaar plakken. Dat paste zo bizar perfect, iedereen aan tafel had iets van: goh, hier kunnen we wat mee. Ik ben vervolgens aan de slag gegaan met het vertalen van de flip-over van Jacob naar concrete plannen, het regelen van financiering, subsidievoorstellen maken en gezamenlijk stakeholders meekrijgen. ’
Wat heeft dat opgeleverd?
‘Een publiek-privaat collectief van de overheid en een aantal Nederlandse bedrijven, met Agrico als spilpartij. Dit collectief nam in Kenia het initiatief voor het opzetten van een rendabele en duurzame aardappelketen die bijdraagt aan de voedselzekerheid in dit land. Agrico is toeleverancier van pootgoed voor de keten en heeft de revenuen voor vermeerdering en licentieteelt geborgd in de lokale joint-venture Potato Service Africa. Door te telen met kwalitatief hoogwaardig pootgoed en een goede kennisbegeleiding kunnen de beoogde 12.500 kleine bedrijven hun aardappelopbrengst wel tot zes keer vergroten. Hiermee krijgt Kenia een substantiële economische stimulans waarmee de levensstandaard van deze inwoners en hun omgeving wordt vergroot. Kenia telt zo’n 800.000 kleine boeren. We bedienen nu nog slechts 1 procent van de markt, er is dus volop ruimte voor verdere groei. Ook in de omliggende landen zien we vergelijkbare potentie.’
Hoe loopt deze interventie?
‘Tot nu toe heel goed. De gemiddelde opbrengst bij de deelnemende boeren is gestegen van 6 naar 36 ton per hectare. Bij deze boeren steeg het inkomen van min € 840 naar plus € 4.300 per hectare. En dan is dit, met 36 ton, nog lang niet de limit. Droogte en overstromingen hebben de opbrengst nog gedrukt. Er waren ook boeren die daar geen last van hadden en die haalden 50 ton van een hectare.’
Wat hebben jullie anders gedaan dan anders?
‘Het verschil met voorheen is dat we met financiële steun van de Nederlandse overheid samen met andere Westerse agribusiness-partijen in het land zelf heel actief meedoen in de keten, dus intensief begeleiden en nauw betrokken zijn bij de vermeerdering van het pootgoed. Daarna gaat het naar Keniaanse boeren die vanuit de ketens eveneens goed getraind worden. Daar rollen veel consumptieaardappelen van goede kwaliteit uit voor de Keniaanse samenleving en de verwerkende industrie. Er is dus op alle fronten meer grip op de productie, vandaaruit kun je relatief snel opschalen.’
Waarom doet de Nederlandse overheid mee?
‘De interventie in Kenia is hét voorbeeld van hoe je met een aardappelwaardeketen handelsbevordering, ontwikkelingssamenwerking én duurzaamheid hand-in-hand kunt laten gaan. Want je vult de drie ambities van het Aid-, Trade- en Invest-beleid naadloos in: extreme armoede binnen een generatie uitbannen, duurzame economische ontwikkeling wereldwijd bevorderen en succes faciliteren voor Nederlandse bedrijven die zaken doen in het buitenland. Je biedt hulp aan arme Keniaanse boeren in de vorm van uitgangsmateriaal en begeleiding, maar ook afzet: ze gaan dus serieus geld verdienen. 60 procent van de boeren in Kenia is vrouw, dus ook voor het versterken van de positie van vrouwen in Afrika helpt dit geweldig. De Nederlandse overheid begint in te zien dat dit soort publiek-private samenwerkingen lokale boeren veel meer oplevert dan de traditionelere vormen van ontwikkelingssamenwerking.’
Wat levert het Agrico als coöperatie op?
‘Veel. Als boeren geld gaan verdienen, dan komen ook de investeringen: gaan ze machines kopen, fabriekjes bouwen om de aardappelen te verwerken, dus die keten gaat werken. Dat is goed voor de groei van Agrico in licentieteelt, zoals vastgesteld in groeistrategie 2030. Maar het helpt ook geweldig om de doelstellingen voor duurzaamheid van onze coöperatie te realiseren: hetzelfde areaal aan aardappelen brengt nu zes keer zoveel op. Oftewel: voor dezelfde kilo’s aardappels in de winkel heb je zes keer minder land en zes keer minder water nodig. Dus het verminderen van druk op schaarse hulpbronnen in de wereld zit er ook in.’
Is Agrico in dit soort interventies een van de spelers of de hoofdrolspeler?
‘Ik denk toch wel het laatste. Nederland is de grootste exporteur van pootgoed ter wereld. 60 procent van alle pootgoed dat de wereld over gaat, komt uit Nederland. Met zo’n sterke marktpositie gaan de deuren wel voor je open. Dat geldt zeker voor Agrico, dat 35 procent van deze pootgoedexport voor z’n rekening neemt. Dus als wij ergens gaan praten, worden we gezien als autoriteit. Vergis je niet, in veel landen wordt echt met ontzag gekeken naar Agrico en World Potato City Emmeloord. Ik zit met veel stakeholders om tafel en die zeggen dan: ongelooflijk knap wat jullie doen. Tot aan de Chinezen aan toe, allemaal kennen ze Emmeloord dankzij de aardappels van Agrico.’
Krijgt deze strategie een vervolg in Kenia of andere landen?
‘Absoluut. Deze ketenaanpak is onze algemene visie voor landen waarin gewone export moeilijk te realiseren is. In landen in ontwikkeling in Afrika, maar ook Azië en Zuid-Amerika willen we dus soortgelijke waardeketens opzetten. Zoals we het nu in Kenia doen, is een manier om een markt te benaderen. Je exporteert pootgoed en gaat dat lokaal vermeerderen. Maar er zijn landen die om bepaalde redenen zeggen: er mag gewoon geen pieper bij ons binnen. Daar kom je alleen binnen met reageerbuisplantjes. Die ga je lokaal verknippen, daar komen aardappelplantjes van en daarmee produceer je dan miniknolletjes, die uiteindelijk pootgoed worden. Zo ga je lokaal de markt opbouwen. Dit doen we bijvoorbeeld in India. Maar een dergelijke aanpak is wel een kwestie van lange adem, je bent al snel acht tot tien jaar verder voordat je daar serieus aan de gang kan.’
Wat is de kern van je verhaal?
‘De kern van mijn verhaal: als je de situatie van boeren in dit soort landen structureel wilt verbeteren, moet je waardeketens gaan creëren waarin je boeren toegang geeft tot moderne aardappelrassen, kennis, technologie, markten, afname en finance. Zo krijgt een land meer voedselzekerheid, de lokale boeren gaan erop vooruit, de druk op schaarse bronnen wordt wereldwijd verminderd en de pootgoedafzetmogelijkheden voor boeren in Nederland worden groter. Als we erin slagen deze manier van werken verder uit te rollen – en daarin gaan we slagen - gaat iedereen erop vooruit.’
In Kenia zijn aardappelen na maïs het belangrijkste basisvoedsel. In de hooglanden van Kenia worden aardappelen geteeld op kleine bedrijven, variërend van één tot vier hectare. Het totale geschatte aardappelareaal in Kenia bedraagt ongeveer 217.000 hectare, bijna een verdubbeling ten opzichte van het areaal dat er lag in het jaar 2000. De gemiddelde opbrengsten variëren van 5 tot 10 ton per hectare. Terwijl het opbrengstpotentieel volgens deskundigen van Agrico op 50 tot 60 ton per hectare ligt. De Keniaanse regering is gewillig om te investeren in de aardappelsector, om zo de productie per hectare en het inkomen van aardappelboeren te verhogen. Het gebrek aan gecertificeerd en hoogwaardig aardappelpootgoed, kennis, techniek en financiële middelen stond vooruitgang tot nu toe in de weg. De nieuwe strategie van Agrico lijkt een veelbelovende aanzet om in het land tot structurele verbetering te komen.
Uit handen van Liliane Ploumen, de toenmalige minister van handel en ontwikkelingssamenwerking, ontving Agrico in 2016 de Ambassadeursprijs voor het Kenia-initiatief. De aardappelcoöperatie kreeg de prijs omdat er vanuit het niets een veelbelovende aardappelketen is opgebouwd die bijdraagt aan de voedselzekerheid in Kenia. Directeur Jan van Hoogen stelde bij die gelegenheid de prijs te zien als een beloning voor de leden. ‘Agrico is altijd gericht op de lange termijn. Zaken doen in Kenia is zakendoen met het oog op de hele lange termijn, want commercieel is het nu nog geen heel aantrekkelijke markt. Ik ben er trots op dat onze leden het bedrijf ruimte en vertrouwen geven voor dit soort nieuwe initiatieven.’ De Ambassadeursprijs wordt elke twee jaar uitgereikt en gaat naar een onderneming die op de meest onderscheidende wijze, duurzaam exporteert of een bedrijf runt in het buitenland. De prestigieuze prijs is een initiatief van het ministerie van Buitenlandse Zaken, VNO-NCW, MKB Nederland en Rabobank.
De aardappel wordt wereldwijd gezien als een grote troef in de strijd tegen honger en armoede. Het heeft in vergelijking met andere voedingsgewassen namelijk weinig water en land nodig om dezelfde hoeveelheid energie en calorieën te produceren. Dat aspect in relatie tot een groeiende wereldbevolking – we gaan naar 10 miljard mensen in 2050 - zet heel veel landen aan het denken in het kiezen of voorschrijven van gewassen, stelt Michel de Bruin. ‘Er komen dus steeds meer landen die graag iets willen doen met die zo duurzame aardappel, ze weten alleen nog niet precies hoe ze dat moeten invullen. Maar als er dan vervolgens een delegatie van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken langskomt en vertelt dat je met zo’n duurzame waardeketen als in Kenia in korte tijd heel veel vooruitgang kunt boeken, dan wordt er wel geluisterd. Dat maakt de aardappel voor de Nederlandse overheid tot een interessant gewas om succesvolle ontwikkelingshulp te combineren met handelsbevordering.’